Eind juni (2022) schreef Building Change een korte reactie op de beleidsnota “Doen waar Nederland goed in is”, als inbreng voor het notadebat dat gepland stond voor 4 juli. Omdat dit debat uiteindelijk verplaatst werd naar 28 september, was er ruimte voor een uitgebreidere reactie vanuit Building Change. Eind juni hebben we daarom de volgende input naar Kamerleden gestuurd.
Belangrijkste aanbevelingen uit de vorige Building Change input
- De SDG-toets wordt nog onvoldoende toegepast. Conform de motie Ceder c.s. moet de toets worden toegepast bij alle wetsvoorstellen van de vijf belangrijkste coherentieministeries (BHOS, BuZa, Financiën, EZK en LNV), om de gevolgen van Nederlands beleid op ontwikkelingslanden en gendergelijkheid inzichtelijk te maken. De minister zou hierbij de rol van aanjager op zich moeten nemen. Dat wil zeggen dat zij de kennis en expertise van haar ministerie ter beschikking stelt bij de toepassing van de SDG-toets door andere departementen.
- De SDG’s moeten ook richtinggevend zijn op andere beleidsterreinen. Bevraag de minister op haar coördinerende verantwoordelijkheid binnen het kabinet, zodat het hele kabinet zich inspant voor het behalen van de doelen op alle beleidsterreinen en zodat beleid elkaar niet tegenwerkt.
- Het huidige Actieplan Beleidscoherentie voor Ontwikkeling geeft onvoldoende ruimte voor analyse en (kritische) reflectie op de gehele Nederlandse inzet. Een expliciete koppeling tussen het Actieplan en andere strategieën en onderdelen van het internationale beleid (o.a. internationale klimaatstrategie, feministisch buitenlandbeleid en de internationale gezondheidsstrategie) is wenselijk. Hoe gaat de minister zorgen dat ook andere ministeries bij de implementatie, en eventueel de herziening, van het Actieplan betrokken zijn?
- In de nota schrijft de minister dat er meer focus komt in het BHOS-beleid “op basis van een beleidstheorie” en dat die theorie aandacht heeft voor uitruileffecten tussen handel en OS. Het is belangrijk om de minister te vragen hoe zij negatieve uitruileffecten op gebied van “milieu, klimaat, mensen- en arbeidsrechten” gaat voorkomen of mitigeren, conform de aanbeveling van de IOB.
Aanvullingen op specifieke thema’s
1. SDG-toets
Het ministerie van I&W houdt zich bezig met belangrijke coherentiedossiers, maar behoort niet tot de lijst van vijf coherentieministeries uit de motie-Ceder c.s.. I&W-beleid, zoals het Besluit uitgebreide producentenverantwoordelijkheid textiel en de Wet tot uitvoering van het HNS-verdrag, heeft duidelijk impact op ontwikkelingslanden. Daarom moet ook I&W bij de voorbereiding van al zijn beleid, wet- en regelgeving de SDG-toets adequaat uitvoeren.
2. Coherentie handel en ontwikkelingssamenwerking
In de beantwoording van de feitelijke vragen over de beleidsnota geeft de minister aan (antwoord 165) dat er geen nadelige gevolgen van Nederlandse handel voor lokale markten bekend zijn. Zoals het onderstaande voorbeeld laat zien is dit onjuist. Daarom is het belangrijk dat de SDG-toets ook adequaat op het eigen BHOS-beleid wordt toegepast en dat negatieve impact van het BHOS-beleid op ontwikkelingslanden absoluut voorkomen wordt.
Case: uien in West-Afrika
Meer dan de helft van de geëxporteerde uien uit Nederland komen in West Afrika terecht (cijfers: 2018). De Nederlandse uienproducenten spelen in op de groeiende voedselvraag vanwege een groeiende bevolking in Afrikaanse landen. Ook zien zij meer mogelijkheden om te voorzien in de lokale behoefte als er vanwege extremer wordend weer misoogsten optreden. De vraag is of de export van hoge kwaliteit Nederlandse uien kan leiden tot verdringing van de (veel kwetsbaardere) productie binnen de regio. Vanuit de doelstellingen van ontwikkelingssamenwerking is het belangrijk dat de lokale uiensector in West Afrika sterk wordt en meer en meer kan voorzien in de marktvraag binnen de regio. In Senegal heeft de regering met ontwikkelingsgeld van de EU (Europees Ontwikkelings Fonds, EOF) gewerkt aan een versterking van de uienproductie. Deze is in tien jaar tijd meer dan vervijfvoudigd. Om te voorkomen dat de lokale productie weggeconcurreerd zou worden, heeft de Senegalese regering besloten om tijdens het lokale oogstseizoen importquota te hanteren. Op deze manier krijgt de lokale markt kans zich te ontwikkelen.
In het algemeen stelt de IOB in haar evaluatie van het artikel 1-beleid dat er een spanning bestaat
tussen doelen op het gebied van ontwikkelingssamenwerking (OS) en doelen op het gebied van
buitenlandse handel. De IOB concludeert dat beleidsmakers in dergelijke gevallen vaak de voorkeur
geven aan handelsdoelen, waardoor OS-doelen het onderspit delven. In de nota stelt de minister enkel
dat er “aandacht” zal zijn voor “uitruileffecten” tussen handel en OS.
Aanbeveling:
- Roep de minister op om de SDG-toets adequaat toe te passen op het eigen BHOS-beleid.
- Vraag de minister hoe zij negatieve impact van het eigen BHOS-beleid op ontwikkelingslanden koste wat kost gaat voorkomen.
- Spoor de minister aan om haar afwegingen bij uitruileffecten tussen handel- en OS-doelen duidelijk te maken: in welke gevallen en met welke redenen worden OS-doelen ondergeschikt gemaakt aan handelsdoelen, en vice versa?
3. Handel
Met betrekking tot handelspolitiek noemt de IOB Nederland “een actieve pleitbezorger van de belangen van ontwikkelingslanden.” Toch zijn er nog verschillende verbeteringen gewenst. Zo ontbreekt er bij besluitvorming over handelsverdragen een afwegingskader over non-trade concerns en de mogelijke uitruileffecten tussen Nederlandse belangen en die van ontwikkelingslanden. De non-trade concerns worden vaak niet opgenomen in onderhandelingsposities. In de nota schrijft de minister enkel dat Nederland doorgaat met het ondersteunen van ontwikkelingslanden bij internationale onderhandelingen over handelsafspraken.
Aanbevelingen:
- Spoor de minister aan om een afwegingskader op te stellen ten aanzien van mogelijke uitruileffecten tussen Nederlandse belangen en de belangen van ontwikkelingslanden bij handelsbesprekingen.
- Vraag de minister om het opstellen van een afwegingskader over het omgaan met non-trade concerns van ontwikkelingslanden bij handelsbesprekingen.
4. Belastingen
De beleidsnota stelt dat Nederland in de EU een leidende rol zal nemen op het thema belastingontwijking. Tegelijkertijd heeft BZ nog altijd beperkte invloed op het beleid van Financiën, aldus de IOB. Daarom is er weinig zicht op hoe Financiën de belangen van ontwikkelingslanden meeweegt. Ook wordt BZ niet betrokken bij lopende zaken inzake internationale onderhandelingen in OESO-verband en bilaterale onderhandelingen met ontwikkelingslanden. Verder bestaan er momenteel geen meetbare indicatoren waaraan de Nederlandse voortgang op het gebied van belastingontwijking getoetst kan worden.
Aanbevelingen:
- Spoor de minister aan om haar ambtenaren actiever de belangen van ontwikkelingslanden te laten vertolken richting het ministerie van Financiën, met name bij lopende zaken inzake internationale belastingonderhandelingen en bij lopende zaken inzake bilaterale belastingonderhandelingen met ontwikkelingslanden.
- Roep de minister op om in het herziene Actieplan Beleidscoherentie voor Ontwikkeling meetbare indicatoren op te nemen waaraan de voortgang van Nederland op het gebied van belastingontwijking getoetst kan worden.
- Roep de minister op om zich internationaal hard te maken voor het verschuiven van de verantwoordelijkheid voor het internationale belastingsysteem van de OESO naar de VN, door middel van het oprichten van een UN Global Tax Body.
- Spoor de minister aan om huidige en toekomstige verdragen met ontwikkelingslanden minimaal in lijn te brengen met de bepalingen uit het VN-modelverdrag, zodat de belastinggrondslag van ontwikkelingslanden ten aanzien van internationale bedrijven gewaarborgd wordt.
5. IMVO
De IOB noemt de huidige IMVO-kaders nog te weinig dwingend en adviseert daarom om deze kaders beter te koppelen aan de SDG’s. Wetenschappers van de Nyenrode Business Universiteit concluderen dat er geen aanwijzingen zijn dat bedrijven een land verlaten als gevolg van ambitieus IMVO-beleid. Ook zorgt zulk beleid voor een gelijker speelveld tussen bedrijven in Nederland.
Aanbevelingen:
- Vraag de minister om een reflectie op de wetenschappelijke conclusie dat ambitieuze nationale IMVO-wetgeving niet nadelig is voor Nederlandse bedrijven. Welke consequenties heeft deze conclusie voor haar standpunt ten aanzien van ambitieuze nationale IMVO-wetgeving?
- Roep de minister op om ambitieuze nationale IMVO-wetgeving in te voeren, gebaseerd op de internationale richtlijnen en de Bouwstenen voor IMVO-wetgeving en gekoppeld aan de SDG’s.
Afbeelding: Shutterstock