Building Change

“Belangen ontwikkelingslanden nog steeds structureel op tweede plaats”: terugblik debat beleidscoherentie

Op donderdag 6 juli debatteerde de Tweede Kamer over beleidscoherentie voor ontwikkeling – oftewel, zorgen dat Nederlands beleid geen negatieve impact heeft op ontwikkelingslanden. Sinds 2016 heeft Nederland hiervoor een actieplan. Over de voortgang hierop ging de Kamer vorige week met een deel van het kabinet in gesprek. Thema’s als belastingontwijking en internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen passeerden de revue.

Hoewel politieke ontwikkelingen elkaar in sneltreinvaart opvolgen op dit moment en onze aandacht opeisen, is het toch goed om even terug te blikken op een wellicht onderbelicht debat van vorige week. Op donderdag 6 juli debatteerde de Tweede Kamer over beleidscoherentie voor ontwikkeling – het eerste debat over dit onderwerp in zes jaar, merkten aanwezigen op. Gelukkig kreeg dit belangrijke onderwerp vorige week weer het debat dat het verdiende.

Beleidscoherentie

Beleidscoherentie houdt in, dat het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid niet wordt tegengewerkt door de grensoverschrijdende, mogelijke negatieve effecten van ander Nederlands beleid.

De Kamerleden waren het er bijna unaniem over eens dat dit nog te vaak het geval is. “De Minister voor Buitenlandse Handel zit de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking nog te vaak in de weg,” constateerde Frank Futselaar (SP) over de tegenstrijdige belangen van verschillende beleidsterreinen op het Ministerie.

Ook tussen verschillende ministeries lukt het niet om het beleid af te stemmen en de positieve effecten voor ontwikkelingslanden te vergroten. Zo merkte Joris Thijssen (PvdA) op: “De ene minister werkt nu nog de andere minister tegen.”

“Wat eigenlijk in deze evaluatie staat, is dat de belangen van ontwikkelingslanden structureel op de tweede plaats komen” constateerde Tom van der Lee van GroenLinks

De SDG-toets

Een belangrijk instrument om die negatieve effecten op ontwikkelingslanden te voorkomen, is de zogenaamde ‘SDG-toets’. Dit is een verplichte check die beleidsmakers op ministeries moeten doorlopen. Het vereist dat ministeries de effecten van hun geplande beleid op ontwikkelingslanden in kaart brengen.

Door een motie van Don Ceder (CU), Kati Piri (PvdA) en Alexander Hammelburg (D66) is in november 2021 nog gevraagd om stevigere toepassing van de toets. Deze motie stond in het jaarverslag van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking als “afgehandeld”. Toch wordt de toets nauwelijks uitgevoerd, blijkt uit onderzoek van Building Change. Zowel Joris Thijssen (PvdA) als Stieneke van de Graaf (CU) noemden dit onderzoek in hun inbreng, en vroegen de minister om op een correcte toepassing van de toets toe te zien, ook bij haar collega-ministers.

In reactie beloofden de aanwezige ministers beloofden om er echt werk van te gaan maken. Minister Schreinemacher gaat, op suggestie van Joris Thijssen, elk kwartaal met andere ministeries over de SDG-toets in gesprek. “Ik zal flink met vuist op tafel slaan,” zei ze. Minister Adriaansens van Economische Zaken en Klimaat gaf toe dat de toepassing van de kwaliteitseis ook op haar ministerie niet goed ging. Zij gaat haar ambtenaren hierbij helpen, beloofde ze.

Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen

Opmerkelijk was de reactie van minister Schreinemacher toen Stieneke van der Graaf (ChristenUnie) haar vroeg naar internationaal verantwoord ondernemen (IMVO).

Het verduurzamen van internationale handel draagt bij aan beleidscoherentie door de negatieve impact op ontwikkelingslanden te verminderen. In Europa lijkt helaas de kans gemist om sterke wetgeving in te voeren, en dus moet de Nederlandse overheid nu werk maken van nationale IMVO-wetgeving die volledig voldoet aan internationale richtlijnen.

Minister Schreinemacher wilde Stieneke van de Graaf echter niet toezeggen dat Nederlandse wetgeving voor verantwoord ondernemen in lijn zal zijn met de OESO-richtlijnen. Eerst wil zij de uitkomst van de onderhandelingen in Europa afwachten. Dat is een verandering ten opzichte van vorig jaar, toen de minister tijdens het debat over de beleidsnota zei: “De OESO-richtlijnen als basis voor IMVO-wetgeving? Ja. Gewoon een volmondig ja.”

Belastingen

Een ander onderwerp wat veel aan bod kwam waren belastingen. Jaarlijks lopen ontwikkelingslanden miljarden aan belastinginkomsten mis, doordat bedrijven hun winst wegsluizen uit het ontwikkelingsland, onder andere via Nederlandse constructies. In het actieplan beleidscoherentie worden anti-misbruikbepalingen – regels in belastingverdragen tussen Nederland en ontwikkelingslanden – genoemd als een succes.

Frank Futselaar (SP) stelde een aantal vragen over die anti-misbruikbepalingen. Alleen de aanwezigheid van dergelijke bepalingen betekent natuurlijk niet dat ze ook worden toegepast. Hij vroeg staatssecretaris Van Rij daarom om bij te houden hoe vaak anti-misbruikbepalingen worden toegepast en daarover te rapporteren.

Volgens Van Rij zijn de bepalingen nog niet ingevoerd, maar gaat er “een preventieve werking van uit”. Onderzoek van onder andere de IOB toont echter aan dat het toevoegen van anti-misbruikbepalingen niet automatisch leidt tot een vermindering van belastingontwijking.

Het was goed om te zien dat de Tweede Kamer eensgezind was over het belang van beleidscoherentie, en drie bewindslieden van het kabinet het onderwerp ook omarmen. Toch moeten er op thema’s als IMVO en belastingontwijking ook concretere stappen worden gezet. Anders blijven positieve effecten op ontwikkelingslanden uit en blijft Nederland voorlopig onderaan de lijst bungelen van landen die duurzame ontwikkeling in andere landen bevorderen.